Verbonden met Christus (2006)

Wat een prachtig beeld is dat toch, de wijngaardenier met zijn wijnstok, ranken en vruchten! Het is een heel rijp en veelzijdig beeld van de verhouding tussen God, Jezus en zijn leerlingen. Een beeld dat typisch in de tijd na Pasen past – een tijd waarin het geloof in de verrijzenis van Christus steeds verder verdiept wordt. Niet zozeer vanuit de vraag: wat is er nu precies historisch gezien gebeurd met Pasen of hoe moeten we ons de opstanding voorstellen? Deze moderne vragen mogen we wel stellen, maar daar gaat het evangelie niet over. In elk geval gaat het daar niet om. Wel om de vraag: wat betekent die opstanding in ons leven, en: hoe gaat het verhaal van deze Levende in ons leven, in het leven van de Messiaanse gemeente, verder?
Het evangelie van vandaag roept ons op om vruchten te dragen. Geen woorden maar daden, zegt Johannes zelfs bijna letterlijk in een van zijn brieven waar we aan het einde van de viering nog een stukje uit zullen horen. Vrucht dragen betekent: liefde in praktijk brengen, er zijn voor de naasten, en je leven riskeren voor je naaste. Paulus geeft daarvan in de eerste lezing een aanstekelijk voorbeeld. Hij blijft met gevaar voor eigen leven Jezus verkondigen – hoewel dat door de autoriteiten verboden was - , en hij blijft zo steeds nieuwe mensen betrekken bij deze beweging rond de Opgestane Christus. Hij wordt in eigen kring nog wel gewantrouwd vanwege zijn verleden als christenvervolger. Maar Paulus gaat steeds meer de weg van Jezus: de weg naar de naaste toe, perspectief bieden, hoop geven, en mensen binnenhalen in het krachtveld van God, in de Messiaanse gemeente. Paulus is daarmee in de eerste lezing van vandaag een levendig voorbeeld van wat het betekent om vrucht te dragen. Dit gaat om naastenliefde in diepste zin: om liefde voor mensen die je niet kent en die in nood zijn, niet op de eerste plaats omdat ze ziek zijn of gebrek lijden, maar vooral: omdat ze geen deel hebben aan de christelijke hoop. Dat is de hoop waarvoor de opstanding van Jezus het onderpand is, de hoop namelijk dat gerechtigheid en liefde sterker zijn dan de dood.

De naastenliefde zoals die tot ons spreekt in het Nieuwe Testament is daarom ten diepste steeds missionair: echte naastenliefde wil mensen betrekken bij de hoop op het Rijk Gods en Zijn gerechtigheid, en de boodschap verkondigen dat deze droom betrouwbaar is, omdat Christus is opgestaan uit de doden.

De boodschap van Paulus is daarmee in feite ook revolutionair. De Romeinse en Joodse autoriteiten hebben dat goed door, want zij willen – zo vertellen ons de Handelingen van de apostelen - zij willen de leerlingen het zwijgen opleggen. En dat is, in zekere zin, logisch en zelfs van die autoriteiten uit bezien terecht. Jezus is immers gekruisigd onder Pontius Pilatus, dat wil zeggen: onder verantwoordelijkheid van twee overheden: een Joodse overheid en de Romeinse bezettingsmacht. Maar God heeft deze gekruisigde Jezus in het gelijk gesteld tegenover diezelfde overheden van zijn tijd. God heeft immers Jezus bevestigd als Zijn Messias door Hem uit de dood te doen opstaan. De slavendood die hij is gestorven aan het kruis, verandert daarmee definitief totaal van betekenis. De overheden, de autoriteiten, staan door de opstanding van Christus in wezen in hun hemd: zij blijken namelijk uiteindelijk niet het laatste woord te hebben. Zij hebben het aanbreken van Gods Rijk van gerechtigheid en liefde in Jezus Christus niet kunnen verhinderen. Want dat laatste woord heeft God. Door de paasboodschap verbleken de autoriteiten en verliezen ze hun politieke en religieuze gezag. Want hier is een boodschap van gerechtigheid en liefde over de dood heen. De politieke en religieuze moord op Jezus is naar zijn bedoeling mislukt. Degenen die haar beraamden blijken machteloos te zijn. Gods liefde is sterker dan de dood en sterker dan de politieke en religieuze moord op Jezus.

Vreemd is het dus helemaal niet dat de autoriteiten Jezus en zijn volgelingen uit de weg wilden ruimen. Want Zijn boodschap ontwricht de samenleving en grondig ook. Het is namelijk een boodschap over God die onvoorwaardelijke liefde is, en die vergeving schenkt. Maar vergeving kan niet zomaar bestaan in een mensenwereld die zondebokken en schuldigen nodig heeft. De boodschap van Gods vergevende liefde ontwricht precies daarom elke samenleving, omdat ze het zondebokmechanisme doorbreekt en aan de kaak stelt. Jezus, het slachtoffer van een moord, is soeverein over zijn moordenaars; hij kan zich wreken, maar Hij wreekt zich niet. Want hij verkondigt niet alleen Gods liefde, nee er is meer: hij belichaamt die. Hij is er de incarnatie van; Zoon van God, zegt Johannes elders in zijn evangelie. Hij is God-met-ons, liefde in persoon..

Ook Psalm 22 die we zojuist al als tussenzang zongen bevestigt dit beeld van de Messias die superieur is aan wie Hem vervolgen. De bekendste zinnen daar uit zijn: “Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten?” Maar er staat meer in die psalm dan enkel dit kruiswoord van Jezus. Er staat bijvoorbeeld ook: “Wie op aarde in overvloed leven zullen voor de Heer buigen”. Dan gaat het om de gezalfde die eerder in deze psalm al is bezongen als degene die de zwakke niet veracht, maar die ofschoon hij vervolgd is toch een feestmaal aan kan richten omdat God hem in zijn recht stelt. Psalm 22 als geheel tekent een Messiaans beeld van de gezalfde van God die opkomt voor de kwetsbare en die zal heersen over de autoriteiten van deze aarde.

Dit alles klinkt ook mee in het evangelie van Johannes dat we vandaag hoorden. We worden opgeroepen om vrucht te dragen in naastenliefde. Maar niet door zomaar als het ware in het wilde weg barmhartig te zijn en goed te doen. .Nee: het gaat om vrucht dragen in een blijvende verbondenheid met Christus. Want, zegt Jezus in het Johannesevangelie, zonder die verbondenheid kunnen jullie helemaal niets. Leerlingen van Jezus dragen hopelijk goede vruchten. Maar dat doen we niet omdat we moreel superieur zouden zijn, alsof we betere mensen zijn dan niet-christenen. Nee dat zijn we niet, - helemaal niet zelfs - want voor alle vruchten die we dragen zijn we afhankelijk van de blijvende verbondenheid met Christus. In feite ligt de morele meetlat voor ons hoger, terwijl we, zegt Johannes, uit onszelf niets kunnen.


Is dit nu meer dan poëzie, dit ‘verbonden zijn met Christus’? Wis en zeker. Johannes wil ons inprenten dat het nu net gaat om die verbondenheid. Het is de verbondenheid met die geïncarneerde liefde van God, met de Zoon.
Dit zijn grote woorden, en zijn moeilijk te doorgronden. Maar ze zijn wel wezenlijk voor ons geloof.

Ik wil er vandaag bewust wat dieper op ingaan. Vandaag houden we een collecte voor de oecumene met de Oosterse kerken. Die Oosterse kerken mogen wij, ook als katholieken, wel dankbaar zijn. Want vertegenwoordigers van het Oosters Christendom zoals de Oosterse kerkvader Athanasius uit de vierde eeuw hebben, lang voor de scheiding tussen de kerken in Oost en West, voor ons dit geloof in het Zoonschap van Christus prachtig en ook zeer intelligent vertolkt en staande gehouden. Oosterse christenen hebben heel sterk in de vierde eeuw en ook later door de eeuwen heen het geloof hoog gehouden dat God zo zeer van ons houdt dat hij onder ons heeft willen wonen – niet hoog en breed van ons vandaan - niet als een God die alleen maar transcendent boven ons staat, en niet als een onveranderlijke God of een onbewogen beweger, maar als een levende God. Zonder de oosterse kerken hadden vele christenen in Oost en West het onterechte beeld gehouden dat Gods alleen God mag heten als Hij uiteindelijk boven onze werkelijkheid zou blijven staan. En daarmee zouden we God tekort doen, God die ons niet alleen liefheeft, maar die tot in zijn diepste wezen Liefde is – als Vader, Zoon, en Geest. We zouden ook onszelf te kort doen omdat we de diepte van Gods liefde voor ons niet zouden aanvaarden.

Als katholieken in Nederland anno 2006 zouden we ons eigenlijk meer serieus met dit bijna vergeten onderdeel van de oecumene met de Oosterse kerken moeten bezig houden; die herbronning zou misschien op den duur tot hereniging kunnen leiden; die streeft de paus, net als zijn voorganger, actief na. Maar een herbronning van de oosterse traditie kan ook nu al onszelf in Nederland en in onze eigen parochie veel opleveren. In ieder geval zou die herbronning naar de oosterse kerken toe ons voor onze samenleving een goede basis geven voor het gesprek met de Islam. Dat klinkt op het eerste gehoor misschien raar, maar dat is het bij nader inzien niet. Want de Islam is in zijn begintijd, in de zevende eeuw, met name in die gebieden heel diep kunnen doordringen in het oosters - christelijk cultuurgebied waar het stevige gedachtegoed van de Oosterse kerkvader Athanasius over God en Christus verflauwd was. Want in die later Islamitische omgeving werd God niet gezien als wonend onder ons, niet als mensgeworden God, maar als een God die soeverein en transcendent boven ons staat; wel als een God die barmhartig is en ons lief heeft; maar niet als een God in diepste wezen zelf die liefde is. Het beeld dat God alleen transcendent boven ons staat bood een goede voedingsbodem aan de Islam waain dit geloofsinzicht centraal staat.
Ik heb de laatste jaren enkele nachtelijke gesprekken met imams mogen voeren – die verliepen in goed onderling vertrouwen en vriendschap. In die gesprekken komt vroeg of laat dit punt aan de orde komt: of God ons alleen maar lief heeft – maar zelf boven onze werkelijkheid blijft staan, of dat hij ten diepste zelf mensgeworden liefde is en of Jezus alleen een profeet is of ook die mensgeworden liefde belichaamt als Zoon. – tot ons christelijke geloof behoort al vanaf het Johannes-evangelie het laatste geloofsinzicht. Die verschillen in geloofsinzicht tussen christenen en moslims zijn er nog steeds en ze zijn niet bijkomstig. Laten we daarom Johannes’ oproep tot blijvende verbondenheid met Christus juist ook nu serieus nemen – natuurlijk met respect en tolerantie voor alle mensen met een ander geloof, maar toch ook met trouw aan ons eigen geloof: dat Gods verlossing dieper gaat ,omdat ze de kern van ons menszijn raakt omdat Hij daar is ingetreden; dieper dan we ooit durfden hopen en dat het voor ons zelf als mens en als gemeente van God geestelijk van belang is met de mensgeworden God verbonden te blijven. Amen.