Troost, troost toch mijn Stad (Jes. 40,1)

 

In de advent en kersttijd komen de evangelisten Lucas en Mattheus het meest aan het woord. Ze brengen gegevens aan rondom de geboorte en de kinderjaren van Jezus. Marcus en Johannes reiken daaromtrent geen gegevens aan.

In dit leesjaar B lezen we op een groot aantal zondagen uit het evangelie van Marcus en enkele keren uit dit van Johannes.

Het oudste evangelie

Het evangelie van Marcus is het oudste evangelie.

De schrijver was wellicht een gezel van Paulus (Hand. 12,25) en naderhand van Petrus (1Petr.5 ,13). Hij is de eerste om een evangelie te schrijven. Hij richt zich tot heidenen die christen zijn geworden.

Hij maakt daar vooral gebruik van korte verzamelingen die in omloop waren met verhalen en woorden van Jezus. Hij verwerkt dit in een aaneensluitend verhaal.

Het is een kortste evangelie. Het leest tamelijk vlot.

Aan wie kennis wil maken met het Nieuw Testament wordt de raad gegeven om met Marcus te beginnen.

Zijn eerste zin is uiterst belangrijk: “Begin van de Blijde boodschap van Jezus Christus, de Zoon van God.” Wat Marcus brengt over Jezus is een blijde boodschap. Zijn opschrift klinkt en is als een geloofsbelijdenis.

Wie is hij?

Jezus komt uit Nazareth in Galilea en liet zich in de Jordaan dopen door Johannes. Daar hoort hij de stem uit de hemel: “Gij zijt mijn zoon, mijn veelgeliefde, in U heb ik mijn welbehagen” (Mc. 1, 11). Als lezer weten we met wie wij onder weg zijn. Voor de mensen in zijn evangelie zelf is dit niet zo duidelijk. Marcus vraagt aandacht voor het Messiasgeheim of voor het Zoon Gods -geheim. Zelfs wanneer Jezus vraagt we hij is en zijn apostelen antwoorden dat hij de Christus is, dan verbiedt hij nadrukkelijk daarover te spreken. Het is pas wanneer Jezus sterft op het kruis, dat een Romeinse officier mag zeggen: “Waarlijk, deze man was een Zoon van God” (Mc. 15,39).

Marcus leidt ons vanuit Galilea naar Jeruzalem. We trekken met Jezus mee die verkondigt, geneest, die zijn leerlingen vormt en in Jeruzalem in conflict komt met de autoriteiten. Zo staat gans dit evangelie gericht op de passie. “Jezus, de gekruisigde man, is de Christus, de Messias. Wie hem wil navolgen moet zich daarvan bewust zijn” (P. Schmidt, Woord van God – Boek van mensen (p. 138).

Door mee te gaan met Jezus vanuit Nazareth tot in Jeruzalem en daar op te zien naar zijn kruis, kunnen we belijden dat wij in Hem geloven, dat Hij is Jezus Christus, de Zoon van God.

Op weg met Jesaja

Bereid de weg van de Heer”, met dit woord van Jesaja, deze grote profeet uit het Oude Testament, opent Marcus zijn evangelie. Hij roept daarmee de boodschap op van de profeet Jesaja. Deze plaatst ons in het grote perspectief van God, de Heilige, die met de mens en met zijn volk begaan is. Hij is de God, die bij de mensen wil zijn. Hij komt tot ons langs het kind van een jonge vrouw. “Immanuel”, “God met ons” is zijn naam (Jes. 7,14).

Bijna elke dag van de Advent biedt de liturgie een tekst aan uit het boek Jesaja. Dit boek bevat meerdere orakels gesproken in een lange periode van drie eeuwen, van voor en tijdens de ballingschap en erna. Het wordt opgesplitst in drie delen. De hoofdstukken 1-39 brengen ons in de tijd van de tweede helft van de achtste eeuw vóór Christus. Zij bevatten sterke poëtische teksten.

Een tweede deel wordt toegeschreven aan de Deutero-Jesaja en omvat de hoofdstukken 40-55 en is uit de tijd van de Babylonische gevangenschap en voedt de hoop op een terugkeer.

Het derde deel Trito-Jesja komt uit de tijd na de ballingschap. Het omvat de hoofdstukken 55-66.

De profeet roept op om trouw te blijven aan God, die het eerste en het laatste woord heeft. God is een krachtige Heer, die als een herder zijn volk begeleidt (Jes. 40,11).

Dit boek bevat veel woorden van troost. “Troost, troost toch mijn Stad.” Met deze woorden richt de profeet zich tot ons op deze tweede zondag van de advent.

Woorden van troost

Het Rorate Caeli is een heel bekend Adventslied en het ademt de geest van Jesaja. Daarin bidden wij om troost. Vooral in de derde strofe:

“Troost u, troost u mijn volk. Weldra zal uw redding komen. Waarom wordt gij door droefheid verteerd, grijpt de smart u opnieuw aan? Ik zal u redden, wees niet bevreesd. Ik ben immers de Heer, uw God, de Heilige van Israël, uw Verlosser” (ZJ 68).

Bij pijn, bij verlies en gemis.is een troostende aanwezigheid zo welkom. Er wordt veel geleden. Wij hebben veel ellende gezien in het voorbije ja .Er is pijn omwille van de kerk, om wat is verkeerd gegaan, pijn om wie is weggegaan.

Jesaja voorspelt dat er een weg is doorheen de woestijn. Johannes is er doorheen getrokken en heeft zijn toehoorders perspectief gegeven.

Waar geleden wordt, kunnen wij doorheen aandacht en meeleven een troostplek aanbieden, vanwaar wij opnieuw kunnen vertrekken.

Johannes de Doper haalde zijn kracht in het woord van Jesaja dat de Heer zal komen (Jes. 40,9). Christenen zijn hem hierin vanaf de eerste generatie gevolgd en blijven hem volgen. Met hen en met de schrijver van de tweede Petrusbrief geloven wij dat de Heer zal komen en “beijveren we ons onbevlekt en onberispelijk voor hem te verschijnen” (2 Petr. 3,14). Een hele opgave.