Zusters en broeders,
‘Geef ons heden ons dagelijks brood’ bidden we in het Onze Vader, en daarmee vragen we dat ons leven goed zou zijn, dat we niets tekort zouden komen, gezond zouden zijn, in een gezond huis zouden wonen en van ons dagelijks leven zouden kunnen genieten. Maar het blijft daar niet bij, want onze bede om ons dagelijks brood sluit ook direct aan bij wat Jezus zegt in het evangelie: ‘Ik ben het levende brood dat uit de hemel is neergedaald. Als iemand van dit brood eet, zal hij leven in eeuwigheid.’
We weten wat het betekent te eten van het levende brood dat Jezus is: dat is leven naar zijn woorden en daden van liefde, vrede en vreugde voor alle mensen. Dat is leven voor God en voor elkaar. Dat is liefhebben, dat is kunnen vergeven, dat is aandacht hebben voor ouden en zieken, voor vrienden, maar ook voor vijanden, voor buren maar ook voor mensen veraf. Dat is leven dat niet vergaat in ruzie en in pijn, maar in liefde groeit en bloeit.
In het evangelie zien we dat de joden woedend worden wanneer Jezus zegt: ‘Wie mijn vlees eet en mijn bloed drinkt, heeft eeuwig leven.’ Ze weten dat Hij dat niet letterlijk bedoelt, maar dat Hij zegt dat ze moeten leven volgens zijn woorden en zijn daden van liefde en vrede, want Hij is door zijn Vader in de hemel gezonden om zijn liefde en vrede onder de mensen te brengen. Ook dat nemen de joden Hem heel erg kwalijk: dat Hij zegt dat Hij gezonden is door God, die Hij zijn Vader noemt. Wie denkt Hij wel dat Hij is? Hij is toch maar de zoon van de timmerman? Hoe durft Hij zich de Zoon van God noemen? En het levende brood dat uit de hemel is neergedaald?
Wellicht is het een heel begrijpelijke reactie van Jezus’ toehoorders. Probeer je maar eens in hun plaats te stellen. Probeer je dus eens voor te stellen dat een mens van vlees en bloed zou zeggen dat hij of zij de zoon of de dochter is van God, die hem of haar vanuit de hemel naar de wereld heeft gezonden om zijn geboden te verkondigen. Ik denk dat we niet direct vol geloof naar hem of haar zouden luisteren, en dat we ons ook zouden afvragen: wie denkt die wel dat hij of zij is? Maar naar Jezus luisteren we wel. In elke eucharistieviering horen we tijdens de consecratie zijn woorden van het laatste avondmaal. Van het brood zegt Hij: ‘Dit is mijn lichaam’, en van de wijn zegt Hij: ‘Dit is mijn bloed.’ En Hij zegt ook: ‘Blijf dit doen om Mij te gedenken.’
En daarmee zegt Hij: Wees als brood en wijn voor je medemensen. Brood van liefde en vrede, en wijn van vreugde, van troostende woorden, van aandacht voor geluk en ongeluk, van mens zijn onder je medemensen. Mens van vlees en bloed, die liefde brengt en vrede.
Zusters en broeders, dat is de diepgang van de eucharistieviering en van Sacramentsdag. Als gelovigen worden we één onder elkaar, en worden we uitgenodigd om de onderlinge verschillen te overstijgen. Dat is ook de betekenis van de heilige communie, van het brood dat we eten. Paulus zegt het zo mooi in zijn brief aan de Korintiërs: ‘Omdat het brood één is, vormen wij allen tezamen één lichaam, want allen hebben wij deel aan het ene brood’, hoorden we in de tweede lezing. En dat ene brood is Jezus, het levende brood dat uit de hemel is neergedaald. Het brood van liefde, vrede en vreugde dat Jezus ons heeft geschonken, en dat wij met onze medemensen delen in zijn naam. Ik wens ons allen een zalige beleving van dit heerlijke feest van Sacramentsdag toe. Amen.