Talenten ons toevertrouwd (Mt.25,14-30)

 

Peter Schmidt, priester van het bisdom Gent en talentvolle exegeet, publiceerde onlangs het boek Begrijp je ook wat je leest? Daarin geeft hij in het eerste hoofdstuk uitleg over de betekenis van de talenten waarover Jezus spreekt in het evangelie op de voorlaatste zondag van het kerkelijk jaar. Het wordt meestal gelezen als talenten, als vaardigheden die we beschikken, die van ons zouden zijn en die wij zouden moeten ontwikkelen.

Het evangelie spreekt over talenten als geld en munten. Een talent was vele zilveren stukjes waard. Het gaat in dit evangelieverhaal niet over onze aangeboren gaven en bekwaamheden, maar over de talenten van Jezus Christus. “Dat we met onze talenten moeten woekeren is een courante perversie van de parabel, die het juist niet heeft over de vraag: “Heb je je eigen gaven gecultiveerd?” maar over de vraag: “Wat heb je gedaan met de dingen en mensen die Christus je toevertrouwde? Welke zorg heb je eraan besteed? Heb je hun waarde doen toenemen?” (P. Schmidt).

De man die naar het buitenland trekt, is hoegenaamd geen arme jongen. Hij bezit meerdere talenten en hij vertrouwt een aantal ervan toe aan zijn dienaars, rekening houdend met ieders bekwaamheid.

Het is een parabel, waarvan er twee versies zijn in het evangelie, telkens in het perspectief van de eindtijd. Mattheus spreekt over talenten, Lucas over ponden (Lc. 19,12-27). Beiden stellen ons daarbij de vraag: wat heb je gedaan met wat je is toevertrouwd? Hoe hebt gij u voorbereid op de terugkeer van de Heer?

“Jezus Christus is het die tijdens zijn tijdelijke afwezigheid zijn bezit toevertrouwt aan zijn dienaren. Naar vandaag vertaald: aan ons vertrouwt Jezus toe wat hem toebehoort, opdat wij er , volgens ieders vermogen, mee aan de slag zullen gaan. De talenten van de parabel betreffen dus echt niet onze aangeboren gaven, maar de waardevolle dingen die Christus ons toevertrouwt om er voor te zorgen en ermee te werken. Wat de Heer ons toevertrouwt zijn namelijk zijn talenten, niet de onze!” (P. Schmidt, Begrijp je ook wat je leest? p.25).

Rendement

Waren je lampen brandend, had je olie mee? Dit was de vraag van het evangelie van vorige zondag over de bruidsmeisjes (Mt. 25,1-13). Nu wordt de vraag gesteld aan drie mannen, drie dienaren bij een Heer. Hoe heb je de toevertrouwde som laten renderen?

De parabel van de talenten en de ponden heeft een kapitalistische klank. Wie slaagt er zo gemakkelijk in om een toevertrouwde som te verdubbelen? De verteller gaat ervan uit dat wie zijn geld toevertrouwt aan de bank, steeds interest ontvangt, maar er is de voorbije jaren sprake geweest van een negatieve rente en er waren in ons land heel wat klachten over de lage interesten.

Talenten opbergen

De man met het éne talent krijgt ervanlangs. Ja, het heeft niets opgebracht maar hij heeft het toch zorgvuldig bewaard en het geenszins verkwist. In het evangelie van Lucas kreeg de jongste zoon die zijn erfenis had kwijtgespeeld, toch een goed onthaal bij zijn vader (Lc. 15,11-24).

De man met het éne talent was een angstig man. Angst is geen goede raadgever. Bij de zorgvragers in de psychiatrie zijn er een aantal met angst- en stemmingsproblemen. Jezus, die in het evangelie allen uitnodigt die belast en beladen zijn naar hem toe te gaan lijkt hier toch bijzonder streng (Mt. 11,28-30).

Het talent wordt hem afgenomen en dan nog gegeven aan wie reeds veel heeft.

Erger nog deze derde man wordt uitgesloten en mag niet mee wanneer de Heer terugkeert.

Er zijn een aantal commentatoren, vooral uit de groep van de bevrijdingstheologie die sympathiseren met de derde man, deze met het ene talent.

Onze taak als mens

Iedereen, elke mens heeft een opdracht. “Wie zijn taak als mens vervulde in dit leven, hem zal God zijn vriendschap en zijn liefde geven” (Z.J. 920). Mens zijn is mens te zijn. Samen met anderen. Volgende zondag, de laatste van het jaar, vernemen we van Jezus de beslissende vraag die hij aan elkeen van de mensenkinderen zal stellen. Wat hebt gij gedaan voor de minste van de mijnen ? (vgl. Mt. 25,31-46).

Jezus heeft aan zijn volgelingen veel toevertrouwd. Bij zijn afscheid gaf hij hen de opdracht alles te onderhouden wat hij hen had voorgeleefd en voorgehouden (Mt. 28,16-20). Wat doe ik om het evangelie te verkondigen? Dit is een taak voor elke christen. En dit geschiedt in contact met mensen.

Dit is geen kwestie van opdringerigheid, maar van te getuigen van Gods barmhartigheid. “De Kerk groeit niet door proselitisme, maar door aantrekkingskracht” (Paus Benedictus XVI).

Jezus heeft ons het grote dubbelgebod voorgehouden: God beminnen en onze naaste als onszelf (Mt. 22,33-40). Hij verwacht dat wij dit doen met geheel ons hart, geheel onze ziel en geheel ons verstand, met al onze mogelijkheden en vaardigheden, en ook met al onze talenten.

Vrucht dragen

Wanneer Jezus talenten uitdeelt en verwacht dat wij ze vermeerderen en ze vruchten laten dragen, is dit voor het Rijk Gods dat reeds in ons midden is. “De dingen die ons worden toevertrouwd, daar moeten we hard mee werken. Wij moeten ze zo behartigen dat zij opbrengen, vruchten dragen voor Gods Rijk. De stukjes wereld de ons worden toevertrouwd, de dingen, de mensen, de natuur, de toestanden, het woord en het voorbeeld van Jezus, zijn leven en sterven, kunnen we dat ‘te gelde maken’ voor het Rijk?” (P Schmidt).

De derde man met het éne gekregen talent dat hij in de aarde veilig verborg, heeft door zo te handelen niets bijgedragen aan het Rijk Gods. Vandaar het strenge oordeel en handelen van de Heer. En toch blijven we hopen dat Gods barmhartigheid groter is dan zijn gerechtigheid.

Zorg voor de armen

Sinds het jaar van de barmhartigheid 2016 heeft paus Franciscus aan deze voorlaatste zondag van het kerkelijk jaar een bijzondere aandacht gekoppeld voor de armen. Met de actie Welzijnszorg zetten wij vooral tijdens de advent ons in om samen tegen armoede op te komen.

Voor deze zondag gaf paus een mooie tekst mee uit het boek Tobit en hij belicht ook de figuur van deze trouwe jood in de streek van Ninive. Zijn brief dateert van 13 juni, de feestdag van Sint-Antonius, patroon van de armen en heeft als hoofdding een zin uit het boek Tobit: “Keer geen enkele arme de rug toe” (Tobit 4, 7).