Op arendsvleugels gedragen (Ex. 19,4)

 

 Hoe leert een arendsjong vliegen? Is het zoals het in de Bijbel staat? In Deut. 32,11-12 horen wij wat God met Israël gedaan heeft: “Zoals een arend over zijn jongen waakt en voortdurend erboven blijft zweven, zijn vleugels uitspreidt en zijn jongen daarop draagt, zo heeft de HEER zijn volk geleid, Hij alleen: geen andere god stond Hem bij.”

De kracht van de arend -of was het een gier? - is in vele culturen bewonderd en ook in een religieuze context gebruikt.

Het is in ieder geval een heel mooi beeld, dat al eerder in het boek Exodus voorkomt als beeld van de omgang van God met zijn volk.

Het boek Exodus, het boek van de Uittocht is het verhaal van de onderdrukking van de Israëlieten in Egypte, van hun bevrijding uit de slavernij en van hun moeizame tocht door de woestijn.

Op de Sinaïberg is Mozes in gesprek met God. Het is een terugblik op de afgelegde weg vanuit Egypte tot in de woestijn aan de voet van de Sinaï. Deze is weergegeven in deze bondige uitspraak: ”Jullie hebben gezien hoe ik ben opgetreden tegen Egypte en hoe ik je op adelaarsvleugelen gedragen heb en je bij mij heb gebracht” (Ex. 19,4)

God openbaart zich als de God van het verbond. Hij verwacht van hen dat zij de tien levenswoorden beleven en onderhouden. De hoofdstukken 19-24 zijn daaraan gewijd. Zij zijn het kernstuk van het boek Exodus.

Onder Gods vleugelen

Het is een prachtige verwoording van onze verhouding met God. De gelovige verlangt te mogen schuilen onder Gods vleugels. Hij en zij bidden met psalm 17: “Behoed mij als de appel van uw oog, verberg mij in de schaduw van uw vleugels. Voor de goddelozen die mij geweld aandoen, voor de vijanden die mij naar het leven staan.” (ps. 17; 8).

Ruth is de Moabitische vrouw, die op de akker van Boaz in Bethlehem aren leest. Ze krijgt van Boaz een compliment om de zorg, die ze had voor haar schoonmoeder. “Moge de HEER je daarvoor rijkelijk belonen – de HEER, de God van Israël, onder wiens vleugels je een toevlucht hebt gezocht” (Ruth, 2,12).

Deze trouw van God is voor het volk een oproep om zelf trouw te zijn aan God en dit door het onderhouden van de geboden van het leven, de tien geboden, de Wet die op de Sinaï wordt afgekondigd.

“Duren zal de liefde van God voor allen die zijn ver bond bewaren, zijn woord behartigen en het volbrengen” (ZJ 316).

Israël heeft en behoudt een bijzondere plaats in het hart van God. “Gij zult mijn priesterlijk koninklijk en mijn heilig volk zijn.” Het zijn deze woorden en gedachten die de schrijver van de eerste Petrusbrief overneemt om de waardigheid van de christen aan te duiden.

Een uitverkiezing houdt het gevaar in, dat men zich afzondert van anderen, zich beter of hoger acht. Gods goedheid richt zich naar elke mens en naar elk volk. Hij wil zijn vleugels over elkeen spreiden

De uitverkiezing van Israël heeft het volk niet gespaard voor lijden. Het volk heeft een lange lijdensweg meegemaakt. Waar was hun God, wanneer ze afgemaakt werden in pogroms en concentratiekampen?

Ook in dagen van pijn en lijden bidden de gelovigen psalm 103 en spreken ze hun vertrouwen uit in God. “Hij vergeeft u alle schuld. Hij geneest al uw kwalen; Hij redt uw leven van het graf. Hij kroont u met trouw en liefde. Hij overlaadt u met schoonheid en geluk. Uw jeugd vernieuwt zich als een adelaar” (ps. 103,2-5). Ja, “onze hulp is in de naam van de Heer, die hemel en aarde gemaakt heeft. Hij is voor ons een barmhartige Vader en tot in eeuwigheid duurt zijn trouw” (Z.J. 318).

Israël mag vertrouwen om God, die de zijn volk wegleidt uit de ballingschap.

Een eeuwige God is de HEER, schepper van de einden der aarde.

Hij wordt niet moe, Hij raakt niet uitgeput,

zijn wijsheid is niet te doorgronden.

Hij geeft de vermoeide kracht,

de machteloze geeft hij macht in overvloed.

Jonge strijders worden moe en raken uitgeput,

Zelfs sterke helden struikelen,

maar wie hoopt op de HEER krijgt nieuwe kracht:

Hij slaat zijn vleugels uit als de adelaar,

hij loopt, maar wordt niet moe,

hij rent, maar raakt niet uitgeput” (Jes. 40, 28-31)

De hartslag van Jezus

Jezus heeft gestalte gegeven aan deze barmhartige zorg van God, zijn Vader. Hij was geraakt door de noden van mensen. Mattheus drukt heel duidelijk uit wat Jezus bekommerde en hoe zeer de toestand van de mensen hem raakte. Jezus trok door vele dorpen en steden. Hij had er contact met de mensen. Hij sprak met hen, hij gaf onderricht, hij genas zieken. “Toen hij de mensenmenigte zag, voelde hij medelijden met hen, omdat ze er uitgeput en hulpeloos uitzagen, als schapen zonder herder” (Mt. 9, 36).

Jezus ziet noden en zoekt naar oplossingen. Daarvoor rekent hij op medewerkers, op velen, op mensen die kunnen luisteren en die gepaste antwoorden kunnen geven. Hij hoopt op mensen die helend en bevrijdend nabij zijn.

Dietrich Bonhoeffer heeft een aangrijpende commentaar bij dit vers. Zijn beschouwing is opgenomen in het Bonhoeffer brevier voor de bezinning op 25 april en heeft als titel ‘Oogstarbeid duldt geen uitstel.’

Hij schrijft onder meer het volgende:

“De blik van de Heiland valt vol erbarmen op zijn volk, op Gods volk. Zijn evangelie van het Godsrijk en zijn Heilandskracht behoorden aan de armen en de zieken, waar Hij die in zijn volk ook vond. De aanblik van de volksmassa, die bij zijn discipelen misschien afkeer, toorn of verachting opwekte, vervulde het hart van Jezus met diep erbarmen en verdriet. Geen verwijt, geen aanklacht! Gods geliefde volk lag mishandeld terneer en de schuld daaraan trof degenen die de dienst van God aan hen verrichten moesten. Vragen, maar geen antwoord; nood, maar geen hulp; gewetensangst, maar geen bevrijding; tranen, maar geen troost; zonden maar geen vergeving! Waar was de goede herder, die dit volk nodig had? Wat hielp het hier, dat er Schriftgeleerden waren, die het volk met harde dwang naar de synagogen dreven; dat de ijveraars voor de wet de zondaars hard veroordeelden, zonder hen te helpen; wat hielpen daar zelfs de rechtgelovigste predikers en uitleggers van het woord van God, wanneer niet het volle erbarmen en het echte verdriet over het misbruikte en mishandelde volk van God hen vervulde? Wat baten Schriftgeleerden, wettische vromen of predikers, wanneer de gemeente geen herders heeft?

Dat gaat Hem aan het hart. Zijn goddelijk erbarmen gaat uit naar deze verlaten kudde, de massa om Hem. Menselijk gezien is het een wanhopig beeld. Maar niet voor Jezus. Hij ziet hier, waar Gods volk mishandeld, ellendig en armzalig voor Hem staat, het rijpe oogstveld van God. ‘De oogst is groot.’ Het uur is gekomen, dat deze armen en ellendigen thuisgebracht worden in het rijk van God.

Nu is er geen tijd te verliezen. Oogstarbeid duldt geen uitstel. ‘Maar arbeiders zijn er weinig.’ Is dat een wonder, waaraan zo weinigen deze barhartige blik van Jezus geschonken is? Wie zou ook dit werk kunnen opnemen dan hij die deel heeft gekregen aan het hart van Jezus die door Hem ziende ogen heeft gekregen,

Jezus zoekt hulp. Hij kan het werk niet alleen doen. Wie zijn de medearbeiders en arbeidsters die Hem helpen? God alleen kent ze en moet ze aan zijn Zoon geven. Wie zou zich ook uit zichzelf daartoe kunnen aanbieden, Jezus’ helper te zijn? Zelfs de discipelen mogen dat niet. Zij moeten de Heer van de oogst bidden, arbeiders te zenden ter rechter tijd, want het is tijd” (Bonhoeffer Brevier, pp173-174).

Tot zo ver de overname van de tekst van Bonhoeffer. Dat wij ons laten raken door de zorgen en de noden van mensen. Dat wij de Heer ook danken om mensen, binnen en buiten de kerken, die door hun inzet het lijden, dichtbij en veraf, verminderen. Naast de Congolese gynaecoloog Denis Mukwege en de Jezidi-activist Nadia Murad uit Noord-Irak, beide Nobelprijswinnaars voor de Vrede uit het jaar2018, zijn er zoveel anderen die aanwezig zijn bij medemensen in uren van nood en pijn. Laat me een van deze zijn